Per 1 januari 2026 treden op grond van de Wet versterking auteurscontractenrecht belangrijke wijzigingen in werking in de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten (WNR).
Deze wijzigingen hebben directe gevolgen voor de praktijk van het auteursrecht en het auteurscontractenrecht, in het bijzonder voor makers, uitvoerende kunstenaars, exploitanten en andere ondernemers in de creatieve industrie.
In dit artikel worden de belangrijkste wijzigingen uiteengezet en wordt toegelicht wat deze in de praktijk betekenen. Daarbij wordt ingegaan op de gevolgen voor exclusieve licenties, de overdracht van auteursrechten en naburige rechten, de uitleg van dergelijke rechtshandelingen, persoonlijkheidsrechten na overlijden, billijke vergoedingen voor makers en de beëindiging van exploitatieovereenkomsten wegens onvoldoende exploitatie (non-usus).
In het kort: belangrijkste wijzigingen
Per 1 januari 2026 gelden onder meer de volgende wijzigingen:
- Exclusieve licenties hoeven niet langer bij akte te worden verleend, maar moeten wel schriftelijk worden overeengekomen (artikel 2 lid 3 Auteurswet en artikel 9 lid 2 WNR).
- De overdracht van auteursrechten en naburige rechten kan alleen schriftelijk worden overeengekomen; voor de daadwerkelijke levering blijft een akte vereist (artikel 2 lid 3 Auteurswet en artikel 9 lid 3 WNR).
- Persoonlijkheidsrechten van makers en uitvoerende kunstenaars kunnen na overlijden ook zonder testament of codicil door nabestaanden worden uitgeoefend (artikel 25 lid 2 Auteurswet en artikel 5 WNR).
- De billijke vergoeding kan worden vastgesteld via collectieve afspraken tussen belangenverenigingen van makers en exploitanten; de bevoegdheid van de minister vervalt. Dat geldt ook ten aanzien van de billijke vergoeding die aan filmmakers verschuldigd is (artikelen 25c en 45d Auteurswet).
- Bij het niet of onvoldoende exploiteren van overgedragen of gelicenseerde rechten kan de maker de overeenkomst opzeggen in plaats van ontbinden (artikel 25e Auteurswet).
Wet versterking auteurscontractenrecht
De wetswijzigingen vloeien voort uit de inwerkingtreding van de Wet versterking auteurscontractenrecht. Deze wet beoogt de contractuele positie van makers en uitvoerende kunstenaars te versterken en wijzigt met name hoofdstuk IA van de Auteurswet (artikelen 25b e.v. Auteurswet), waarin de regels omtrent de exploitatieovereenkomst zijn opgenomen. Die regeling is van toepassing op ‘natuurlijke persoon-makers’ (in tegenstelling tot werkgevers van de daadwerkelijke ‘fysieke’ makers en rechtspersonen die op grond van art. 7 en 8 Aw als ‘maker’ worden aangemerkt, zie art. 25b Auteurswet).
Een deel van de wetswijziging zal ook gevolgen hebben voor ‘fictieve’ makers (anders dan de feitelijke, menselijke makers) en auteursrechthebbenden die de rechten van een ander hebben verkregen. Daarnaast wordt ook de Wet naburige rechten op een aantal punten gewijzigd.
Exclusieve licenties: schriftelijkheid, maar geen akte meer vereist
Tot 1 januari 2026 konden exclusieve licenties uitsluitend worden verleend bij akte. Met ingang van 2026 vervalt dit vereiste. Voor het verlenen van een exclusieve licentie is voortaan voldoende dat deze schriftelijk wordt overeengekomen (art. 2 lid 3 Aw en 9 lid 2 WNR).
Voor de praktijk betekent dit dat een exclusieve licentie niet langer in een (ondertekende) akte hoeft te zijn vastgelegd, maar ook op andere schriftelijke wijze tot stand kan komen, bijvoorbeeld via e-mail of een elektronisch gesloten overeenkomst. Daarbij moet wel worden voldaan aan de algemene eisen die de wet aan schriftelijkheid stelt, waaronder (in het geval van bijvoorbeeld een e-mail) dat voldoende duidelijk is wie de contractspartijen zijn, op welk moment de overeenkomst tot stand is gekomen en dat de inhoud authentiek is (art. 6:227a BW).
Overdracht van auteursrechten en naburige rechten: schriftelijke overeenkomst en akte voor levering
Voor de overdracht van auteursrechten en naburige rechten geldt vanaf 2026 dat uitsluitend schriftelijk kan worden overeengekomen dat rechten zullen worden overgedragen (art. 2 lid 3 Aw en 9 lid 3 WNR). Mondelinge afspraken dat rechten zullen worden overgedragen, zullen dus geen gevolg hebben.
Voor de daadwerkelijke overgang van de rechten (door middel van levering) blijft wel een akte vereist. Die akte hoeft niet notarieel te zijn; een onderhandse akte volstaat, zoals ook vóór de wetswijziging het geval was. In de praktijk zal dit doorgaans geen grote verandering betekenen, omdat overeenkomst en akte veelal in één document worden gecombineerd.
Persoonlijkheidsrechten gaan ook over zonder testament of codicil
Tot 2026 konden persoonlijkheidsrechten na het overlijden van de maker of uitvoerend kunstenaar alleen door een ander worden uitgeoefend als deze bij testament of codicil was aangewezen. Vanaf 2026 vervalt deze eis en kunnen de persoonlijkheidsrechten ook zonder uiterste wilsbeschikking door de nabestaanden worden uitgeoefend. Hiermee wordt de bescherming van de integriteit van het werk en de reputatie van de maker ook na diens overlijden versterkt (art. 25 lid 2 Aw en 5 WNR).
Billijke vergoeding en collectieve afspraken
Artikel 25c Auteurswet bepaalt dat de (feitelijke, ‘natuurlijk persoon’-) maker recht heeft op een (contractueel vastgelegde) ‘billijke vergoeding’ voor de exploitatierechten die worden verleend via overdracht of licentie. Die vergoeding moet passend zijn en in verhouding staan tot de werkelijke of potentiële economische waarde van de in licentie gegeven of overgedragen rechten.
Vóór de wetswijziging kon de minister van OCW de hoogte van een billijke vergoeding voor specifieke sectoren vaststellen. Vanaf 2026 vervalt die bevoegdheid van de minister. In plaats daarvan kunnen belangenverenigingen van makers met (een vereniging van) exploitanten afspreken wat een billijke vergoeding is, waarvan dan het vermoeden bestaat dat die ‘billijk’ is. Een rechter zal daardoor in beginsel uit gaan van de billijkheid van die (collectief onderhandelde) vergoeding, tenzij bewezen wordt dat de vergoeding niet billijk is.[1]
Voor filmmakers geldt voor de exploitatierechten waarvan geacht wordt dat zij die (op grond van artikel 45d lid 1 Auteurswet) aan de producent hebben overgedragen een vergelijkbare regeling op grond van artikel 45d Auteurswet. De vergoeding voor exploitatie van filmwerken dient vanaf 2026 schriftelijk te worden overeengekomen, bij gebreke waarvan op de producent de bewijslast rust dat de vergoeding billijk is.[2]
Voor de overdracht van VOD-rechten geldt bovendien dat de vergoeding passend en proportioneel moet zijn ten opzichte van het daadwerkelijke gebruik (art. 45d lid 2 Aw), tenzij sprake is van verplicht collectief beheer(waarvoor de regering vanaf 2026 kan kiezen; art. 45db Aw).
Bij het niet (voldoende) exploiteren: opzeggen in plaats van ontbinden
Als de licentienemer of verkrijger (van het eigendom) van auteurs- of naburige rechten niet of onvoldoende exploiteert (‘non usus’),kan de maker de onderliggende overeenkomst in beginsel (gedeeltelijk) ontbinden nadat deze de verkrijger een redelijke termijn heeft verleend om alsnog voldoende te exploiteren (art. 25e Aw).
Vanaf 2026 vindt een dergelijke beëindiging op grond van het auteurscontractenrecht plaats door middel van opzegging van de overeenkomst (in plaats van door middel van een ontbinding). De regeling is ook van toepassing op naburige rechten, zoals het voor de wetswijziging ook het geval was (art. 9a WNR).
Dit heeft onder meer tot gevolg dat er na de beëindiging geen verplichting ontstaat om reeds ontvangen prestaties ongedaan te maken, zoals dat bij ontbinding wel het geval is (art. 6:271 BW). Het gevolg daarvan is onder meer dan al betaalde (licentie-) vergoedingen na de opzegging van de overeenkomst niet te hoeven worden terugbetaald.
Net als voorheen kan de maker de overeenkomst in een dergelijk geval ook slechts gedeeltelijk beëindigen. Wel is verduidelijkt dat een gedeeltelijke opzegging ook kan inhouden dat de exclusiviteit van de overeenkomst wordt beëindigd. In het geval van een licentieovereenkomst betekent dit bijvoorbeeld dat de maker of uitvoerende na het beëindigen van de exclusiviteit ook met derden een dergelijke licentie kan aangaan, naast de al bestaande licentie. Als de rechten op grond van de overeenkomst zijn overgedragen, heeft de beëindiging van de exclusiviteit tot gevolg dat de verkrijgende partij (of zijn rechtsopvolger) verplicht is mee te werken aan het terug leveren van de overgedragen rechten. Na deze terug-levering kan de verkrijger zijn exploitatie van het werk dan voortzetten op basis van een niet-exclusieve licentie.[3]
Ontbinding op grond van het algemene verbintenissenrecht (artikel 6:265 BW) blijft mogelijk in geval van een toerekenbare tekortkoming, mits voldaan is aan de daarvoor geldende vereisten (waaronder dat er sprake moet zijn van verzuim). In dat geval bestaat er bovendien wel een ongedaanmakingsverplichting.
Tot slot
De wijzigingen in de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten maken het noodzakelijk om bestaande en nieuwe contracten kritisch te beoordelen. Met name voor partijen die werken met overdracht van auteursrechten, exclusieve licenties en exploitatieovereenkomsten is het van belang om tijdig te bezien of contracten nog aansluiten bij het gewijzigde auteurscontractenrecht.
Door Benjamin van Werven
[1] TK 2023–2024, 36 536, nr. 3 (MvT), p. 6
